Column “Achter de kaft 20” op 10 oktober 2021 van Dolf Middelhoff, hoofdredacteur en fotograaf.
Een van de sterke kanten van aannemersbedrijf Nico de Bont is dat het zelf mensen opleidt in de fijne kneepjes van het restauratievak. De afgelopen week gebeurde dat in de Urbanuskerk in de vorm van een masterclass. Metselaars uit het hele land en werkzaam bij andere bedrijven konden inschrijven voor een theorie- en praktijktraining in de Urbanuskerk. De belangstelling was zo groot dat deze training in twee sessies van elk twee dagen moest worden opgeknipt. De algehele leiding lag bij Syquin van de Berg. Bij aannemerij Nico de Bont is hij de projectleider die betrokken is bij de scholing.
Het theoretische gedeelte bestond uit een inleiding in de vaktaal en de bouwkundige eigenschappen van gewelven. Dit deel werd verzorgd door Klaas Broeder van het Nationaal Restauratie Centrum (NRC), een overkoepelend orgaan voor vakonderwijs in restauratietechnieken. Klaas heeft zelf een aantal grote restauratieprojecten uitgevoerd en weet van de hoed en de rand. De aandacht voor dit theoretische was opvallend, zeker daar het mannen gold die normaal toch met hun handen werken in plaats van een hele ochtend op een stoel te zitten luisteren.
Na de lunch werd het eerste praktijkwerk uitgevoerd. Hier was de leiding in handen van Hans van Eert, uitvoerder en meester-metselaar bij Nico de Bont. Hij werd geassisteerd door een paar collega’s die in de Urbanuskerk aan het metselen zijn.
In het zuidoostelijk transept was op de vloer een opstelling gemaakt van twee formelen (houten stutvormen waarop de bogen en ribben van een kruisgewelf worden opgemetseld), waar de mannen tegenaan mochten gaan metselen. Aandacht werd besteed aan de verschillende soorten mortel (qua samenstelling) en hun eigenschappen. Voor het metselen van gewelven en bogen is een taaie mortel met een hoge kleefkracht nodig. Omdat een boog of een gewelf strijdt met de zwaartekracht en de stenen de neiging hebben naar beneden te komen, moet de specie ze op hun plek houden, hoe schuin ze op een gegeven moment boven in het gewelf ook komen te hangen. Om de hechtkracht van de in de Urbanuskerk gebruikte mortel te bewijzen, werden twee stenen ermee aan elkaar gekit. Alleen de bovenste steen werd vastgehouden en de onderste bleef daar keurig onder hangen.
Het tweede praktijkdeel startte op de tweede dag. In het koor van de Urbanuskerk was een keurige opstelling voorbereid van banken, emmers, speciekuipen en stapels met bakstenen. In groepjes van twee konden de leerlingen onder begeleiding van de meesters aan de slag met een deel van het nog dicht te metselen koor. Er waren 4 koppels van twee mannen aan het werk. Ieder werkveld werd aan weerszijden begrensd door een kruisrib van het gewelf. Dat hield het werk overzichtelijk. Al snel werd duidelijk dat het werk vlotter ging naarmate er minder over werd nagedacht, iets waar duidelijk niet iedereen meteen aan toe was. Maar daar is zo’n leersessie nu juist voor.
Het tempo waarin een gewelf groeit is afhankelijk van de breedte en dus de hoeveelheid stenen op een rij. Daarom kan er per dag maar een beperkt aantal lagen worden aangebracht, anders zakt het gewelf in elkaar. De aangebrachte mortel moeten ook goed drogen om voldoende hechting te krijgen, alvorens nieuwe lagen kunnen worden aangebracht. Daarom gingen de grappen dan ook niet op, dat het nu wel lekker snel ging met dat metselen en het koor op deze manier waarschijnlijk na 4 dagen wel klaar zou zijn.