‘Iedere splinter telt’

Column “Achter de kaft 27” op 11 mei 2022 van Dolf Middelhoff, hoofdredacteur en fotograaf.

Met Clem Venne en Marcel Hermanns bezocht ik op een stralende lentedag Rob Kooy van Stili Veteris (‘Naar de oude stijl’) in Arnhem. Dat is het atelier waar ons hoofdaltaar op dit moment wordt gerestaureerd. Aanvankelijk leek dat de brand redelijk te hebben doorstaan, maar toen de gewelven boven het priesterkoor alsnog naar beneden kwamen, kreeg het altaar een enorme hoeveelheid stenen om de oren. De gevolgen daarvan zijn goed zichtbaar, nu het altaar in onderdelen uit elkaar is gehaald en al die stukken gesorteerd liggen op de werkbanken bij Rob.

Net als bij de steenbakkers in de Betuwe, het glazeniersatelier in ’s Gravenzande en bij restauratrice Jazzy de Groot die aan onze kruiswegstaties werkt, worden we ook hier verwelkomd met een begeesterd college over restauratietechnieken.

“Mijn gedachte bij zo’n restauratie is: ‘Iedere splinter telt’ “, vertelt Rob wanneer hij ons wijst op het ontbreken van onderdelen van het altaar: pinakeltjes, kleine gesneden roosjes, handjes enzovoorts. Die moeten opnieuw worden gemaakt en dat kan onder andere door ze te vervangen met in epoxy gegoten vormpjes die, wanneer ze eenmaal zijn beschilderd, in niets meer te onderscheiden zijn van de originele delen van het altaar. De detaillering met die techniek is zo fijn dat zelfs de houtnerf van het origineel gekopieerd wordt.

Op een van de werkbanken liggen de beelden die aan de rechterzijde van het geopende altaar zitten: Mozes en het wonder van het Manna. In close-up is goed te zien hoe fijn het snijwerk daarvan is. Ze zijn gemaakt in het beroemde Amsterdamse atelier van Mengelberg.

Rob laat zien hoe mooi de huidtint van Mozes opknapt wanneer hij daar met een wattentip met alcohol over gaat poetsen. “Tot een bepaalde grens natuurlijk, want anders kun je met sommige dingen wel 10 jaar bezig zijn”, stelt Rob. Bovendien is de polychromie op het lindenhout* zo kwetsbaar dat je moet oppassen dat je die er mét het vuil niet ook af poetst. En waar de beelden met bladgoud zijn verguld, moet Rob nóg voorzichtiger zijn: “De kunst van het restaureren is op het juiste moment stoppen”. Je moet proberen de oude luister te herstellen, maar toch iets van de geschiedenis en het daarbij horende verweer en patina te laten bestaan. Even later toont hij ons een ‘gumspons’ waarmee hij vlakke afbeeldingen kan schoonmaken. Zonder water; hij snijdt de spons steeds een stukje bij wanneer die is verzadigd met vuil. Zo is er voor elk doel een speciaal gereedschap voorhanden.

Een belangrijk deel van de informatie die we krijgen bestaat uit een waarschuwing over het onderhoud van het altaar (én het orgel én de biechtstoel): “Nooit met een vochtige doek afnemen! Alleen met een plumeau of een mooie zachte kwast.” Het gebruik van Pledge is ook uit den boze, want dat bevat siliconen en die krijg je nooit meer van het materiaal af en ze veroorzaken bovendien een lelijke, wittige waas. “Het gebruik van ammonia op eikenhout geeft helemaal onherstelbare schade: het hout wordt zwart. Dan ben je echt in de aap gelogeerd. Het beste is een lap met een klein beetje wasbenzine. Daarmee los je al die lagen was van jaren een beetje op en geef je het hout weer voeding. Was trekt ook vuil aan. De komende tientallen jaren is het aanbrengen van weer een nieuwe waslaag helemaal niet nodig!”

Het bezoek voelt als live aanwezig zijn in een uitzending van het BBC-programma The Repair Shop. Er zal zeker nog een maand of drie aan het altaar moeten worden gewerkt alvorens het kan worden teruggeplaatst in de Urbanuskerk.

Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.